Begrippenlijst

Heb je nog niet veel kennis over molens en zou je je graag wat meer verdiepen in veelgebruikte termen? Hier vind je de belangrijkste begrippen met hun betekenis op alfabetische volgorde.
Ben je op zoek naar één specifieke term? Gebruik de sneltoets ctrl + F om op deze pagina te zoeken, veel plezier!

Achterkeuvelens

‘Achterwand’ van de kap, aan de linker- en rechterkant bestaande uit losse luiken

As

Hier wordt de wiekenas mee bedoeld

Askop

Gietijzeren deel aan houten wiekenas waardoorheen de roeden gestoken worden

Aswiel

Groot tandwiel op de wiekenas. Wordt ook ‘groot rad’, ‘bovenwiel’ of ‘vangwiel’ genoemd.

Baard

Sierlijke plank onderaan de voorkant van de kap

Bergmolen

Molen die omgeven is door een opgeworpen heuvel; noodzakelijk om bij een een hogere molen bij de wieken te kunnen komen

Binnenroede

Roede die het dichtst langs de kap en romp draait

Bonkelaar

Klein tandwiel met haakse kammen (tanden)

Borst (van roede)

Middendeel van molenroede waarop de ‘enden’ bevestigd worden

Buitenroede

Roede die het verst buiten de kap en romp draait

Dammen (losse -)

Wigvormige blokjes hout die tussen de kammen (tanden) zitten

Engels kruiwerk

Constructie die bestaat uit twee stalen ringen waartussen rollen met flenzen zijn aangebracht. De rollen rusten op een stalen rail en dragen een rail. Vergelijkbaar met rollenlager. Het kruiwerk maakt het mogelijk de zware kap compleet met wieken en staart naar de wind te richten.

Ezel

Korte verticale balk, bevestigd aan het rechter voeghout, waarin de vangbalk scharniert

Gaande werk

Alle draaiende delen van de molen; de kap wordt niet als draaiend deel beschouwd maar onderdeel van het ‘staande werk’

Groot rad

Groot tandwiel op de wiekenas. Ook ‘aswiel’, ‘bovenwiel’ of ‘vangwiel’ genoemd

Hanekam

Rollaag van uitwaaierend geplaatste bakstenen

Kammen

Houten tanden

Kapzolder

De zolder waarboven zich de kap bevindt

Kinderbalk

Lichte dwarsbalk tussen twee zware draagbalken (‘moerbalken’ of ‘bintbalken’). Kinderbalken kunnen op de moerbalken liggen of daar met kepen ingewerkt zijn.

Koning

Zware verticale houten spil

Kruibok

Constructie waarin een as draait waarop een ketting wordt opgewikkeld om op die manier de kap van de molen naar de wind te draaien

Kruihaspel

Zie windkoppel

Kruisarm

Balk als spaak van een houten tandwiel

Kruivloer

Cirkelvormige houten plaat waarop het kruiwerk (meestal rollen) van de kap rust

Loopschoor

Lichte balk van circa 2 meter lang, scharnierend aan de staartbalk opgehangen en steunend op de grond (in Acht de molenberg), waarmee verhinderd wordt dat de kap uit zichzelf verdraait

Luiwerk

Constructie om zakken graan met windkracht op te hijsen. De windas van het luiwerk kan via een slipkoppeling door de koning aangedreven worden.

Luizolder

De zolder waar het luiwerk zich bevindt

Maalzolder

Zolder waar het meel opgevangen wordt; doorgaans de werkzolder van de molenaar. In Acht (en bij de meeste andere bergmolens) ligt de maalzolder ongeveer op het niveau van de molenberg.

Oliemolen

Molen waarin olie wordt geperst uit oliehoudende zaden

Onderslagbalk

Zware balk die draagbalken (dwars over de onderslagbalk) draagt

Overring

Houten ring die zich onderaan de kap bevindt en die rust op het kruiwerk

Pen (van de as)

Achterste, rond gedraaide gedeelte van een wiekenas

Penbalk

Zware balk achterin de kap waarin een lager voor de pen van de as is aangebracht

Plooi

Constructief element aan de omtrek van een houten tandwiel

Poldermolen

Type windwatermolen specifiek voor de bemaling van een polder

Potroede

IJzeren of stalen roede, van 1952 tot 1944 vervaardigd door de firma Pot in Elshout bij de Kinderdijk

Raveelbalk

Dwarsbalk tussen twee draagbalken om een derde draagbalk op te vangen om op die manier een grotere ruimte tussen de balken vrij te laten

Roeden

Een zware balk van twee wieken

Roeden doorhalen

De roeden losmaken in de askop en zover verschuiven dat het gewoonlijk onbereikbare deel van de roeden ontroest en geschilderd kan worden

Rollaag

Rij bakstenen op hun kant, vaak als bovenafsluiting van metselwerk en als latei boven een opening in het metselwerk

Rondsel

Relatief klein tandwiel, bestaande uit twee schijven waartussen staven of pennen als tanden zijn aangebracht

Roosterhout

Radiaal geplaatst licht balkje, bevestigd aan de buitenzijde van een voeghout dat de spantring draagt

Schoor (staart)

Één van de twee aan twee van onderen naar elkaar toelopende schuine balken van de staart

Sinteren (baksteen)

Het door hoge temperatuur met elkaar verbinden van de korrels van klei

Slempen

Zie vertinnen

Sleutelstuk

Korte, dunne plaat hout die onder een draagbalk en in het metselwerk wordt aangebracht, gewoonlijk als de koppen van een balk zover vergaan zijn dat de draagbalk geen oplegging in het metselwerk meer heeft

Spantring

Lichte houten cirkelsegmenten waarop de onderkant van het kapbeschot is bevestigd

Spiegelgat (van molenwiel)

De vierkante opening in een houten tandwiel

Spoorwiel

Tandwiel waarvan de tanden radiaal geplaatst zijn (dus in het vlak van het wiel)

Spouwarm

Samenstel van twee kruisarmen die op kleine afstand van elkaar zijn aangebracht

Spruiten

Buiten de kap uitstekende houten balken; deel van de staart

Staart

Het geheel van balken dat nodig is om de kap naar de wind te richten met behulp van de kruibok

Staartbalk

Middelste, bijna verticale balk van de staart

Standerdmolen

Houten molen, bestaande uit een kast die rond een verticale balk (de ‘standerd’) naar de wind gedraaid kan worden. Middeleeuws molentype.

Steenspil

Spil of verticale as boven molenstenen

Steenzolder

De molen waar zich de molenstenen bevinden

Toognagel

Houten pen die door een pen- gatverbinding wordt aangebracht op zodanige wijze dat de pen van de ene balk strak tegen de andere wordt getrokken

Vang

Remmechanisme van de molen, bestaande uit houten remblokken (de ‘vangstukken’)

Vangbalk

Zware bedieningsbalk die de vang door zijn gewicht strak tegen het wiel trekt

Vangtrommel

Hulpmiddel om de vangbalk op te trekken waardoor de vang van het wiel getrokken wordt. De cilindervormige houten vangtrommel is op een windas bevestigd. Door de veel grotere diameter van de vangtrommel dan die van de windas, wordt de kracht die door de molenaar wordt uitgeoefend, vergroot.

Veldoven

Primitief soort oven. De opgestijfde, gevormde stenen worden zodanig opgestapeld dat er veel (hete) lucht tussen kan circuleren. Daarna wordt het geheel geïsoleerd met plaggen. Onderin wordt langdurig een vuur gestookt tot een voldoende hoge temperatuur bereikt is.

Velg

Houten rand van een tandwiel

Verglazen (baksteen)

Stenen die bij het bakken veel te heet zijn geworden, worden enigszins lichtdoorlatend. Vaak zijn verglaasde stenen gescheurd waardoor ze zelden in gevels worden toegepast. Soms worden ze in gevels toegepast voor het aanbrengen van symbolen.

Vertinnen

Het (meestal met grove borstel) aanbrengen van een met veel water verdunde mortel op het metselwerk

Vlucht

De diameter die door de wieken beschreven wordt

Voorkeuvels

Voorwand van de kap, aan de linker- en rechterkant bestaande uit losse luiken

Vulstuk (op de as)

Houten balk waarvan vier stuks de ruimte tussen een gietijzeren wiekenas en het spiegelgat van het groot rad opvullen

Watermolen

Hier wordt een type molen bedoeld dat water omhoog brengt. Het meest voorkomende type watermolen is de poldermolen, specifiek gebouwd voor het afvoeren van het overtollige water van een polder.

Wieg

Tandwiel boven op de koning. Dit kan een bonkelaar of een schijfloop (zie rondsel) zijn.

Windborden

Planken aan de wieken die samen met het hekwerk het aerodynamische profiel vormen

Windkoppel

As met vier spaken om een touw of ketting op te wikkelen

Windpeluw

Zware balk die geheel vooraan op de voeghouten rust en die de wiekenas draagt

Zaagmolen

Meestal voor het zagen van hout

Zweep (staart)

Zie schoor